De Wet allocatie arbeidskrachten
In artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs ( hierna: Waadi) staat dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt geen belemmeringen in de weg mag leggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. In lid 2 van artikel 9a Waadi staat dat elk beding in strijd met het eerste lid nietig is. De Hoge Raad heeft in 2017 bepaald, dat artikel 9a Waadi niet alleen betrekking heeft op arbeidsovereenkomsten maar ook op arbeidsverhoudingen. Ook een ZZP’er die na afloop van een uitzending een arbeidsverhouding aangaat met het inlenende bedrijf mag daartoe niet belemmerd worden.
In de praktijk rees vervolgens de vraag of artikel 9a Waadi ook van toepassing is op de situatie waarin een ZZP’er op basis van een overeenkomst van opdracht met een uitzendbureau ter beschikking wordt gesteld aan een inlener en in ruil daarvoor van het uitzendbureau/ detacheringsbureau een vergoeding ontvangt. De Hoge Raad heeft in 2022 beslist dat het belemmeringsverbod ook van toepassing kan zijn in geval een ZZP’er op basis van een overeenkomst van opdracht ter beschikking wordt gesteld aan een inlener.
Dan moet volgens de Hoge Raad wel sprake zijn van een situatie, waarin de ZZP’er onder toezicht en leiding van de inlener arbeid heeft verricht. Over de vraag wanneer sprake is van zo’n situatie bestond sedert het arrest van de Hoge Raad nog geen rechtspraak. Vorig jaar september heb ik hierover echter een mooie uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant mogen ontvangen.
Vonnis Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak stond Ronald Koppelaar als advocaat vier Poolse ZZP’ers bij, die een overeenkomst van opdracht hadden gesloten voor het verrichten van montagewerkzaamheden ten behoeve van klanten van hun opdrachtgever. In deze overeenkomst stond een relatiebeding op grond waarvan het de vier ZZP’ers verboden was om gedurende zes maanden na het einde van de overeenkomst een samenwerking met een klant van hun opdrachtgever aan te gaan.
Nadat de vier ZZP’ers de overeenkomst met hun opdrachtgever hadden opgezegd, zijn zij rechtstreeks voor klanten van hun opdrachtgever gaan werken. De opdrachtgever vorderde in de procedure van ieder van hen betaling van een bedrag van € 55.250,00 aan verbeurde boetes vanwege overtreding van het relatiebeding.
De Rechtbank leidde uit de verklaringen van partijen af, dat de feitelijke zeggenschap ten aanzien van de door de vier ZZP’ers verrichte arbeid in hoofdzaak berustte bij de klanten van hun voormalige opdrachtgever. Volgens de Rechtbank waren deze klanten de bedrijven, die bepaalden wat er moest gebeuren en gaven zij ook aanwijzingen aan de ZZP’ers over de wijze waarop het werk moest worden uitgevoerd.
De Rechtbank concludeert dan ook dat in dit geval het belemmeringsverbod van de Waadi van toepassing is.
Uit het tussen partijen overeengekomen relatiebeding vloeit voort, dat de ZZP’ers niet in dienst mogen treden of werkzaamheden mogen uitvoeren voor de inlenende bedrijven waaraan zij eerder door hun opdrachtgever ter beschikking waren gesteld. Volgens de Rechtbank is dat een belemmering als bedoeld in artikel 9a van de Waadi. Aangezien een dergelijke belemmering niet is toegestaan, is het beding nietig op grond van artikel 9a lid 2 van de Waadi. Dat betekent volgens de Rechtbank dat hun voormalige opdrachtgever geen beroep kan doen op het relatiebeding en dat de vier ZZP’ers dus geen boete verschuldigd zijn geworden.
Conclusie
Evenals een uitzendkracht hoeft u zich als ZZP’er niet te houden aan een met uw opdrachtgever overeengekomen relatiebeding en kunt u na opzegging van de overeenkomst zonder belemmering werkzaamheden gaan verrichten voor de inlenende bedrijven waaraan u eerder ter beschikking bent gesteld.